Zonnepanelen en btw; de stand van zaken (Dit artikel is gepubliceerd in Het Register, nr. 3 van 2020)
Nu de zon weer uitbundig schijnt, denken veel mensen na over het plaatsen van zonnepanelen. Een investering die niet alleen het milieu ten goede komt, maar ook financieel zeer interessant is. In deze bijdrage behandel ik de geschiedenis van het btw-aftrekrecht in relatie tot zonnepanelen, de veranderingen in wet- en regelgeving en de nog lopende procedures over het aftrekrecht bij nieuwbouw. Uitdrukkelijk ga ik alleen in op de situatie bij ‘particuliere btw-ondernemers’.
Zonnepanelen worden steeds sterker en kosten steeds minder, waardoor de terugverdientijd steeds korter wordt. Een belangrijke oppepper voor het rendement is het feit dat de btw op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen kan worden teruggevraagd. Maar op dat gebied is wel het een en ander veranderd in de afgelopen jaren, en er lopen nog procedures over het recht op btw-teruggave van bouwkosten van nieuwbouwwoningen met zonnepanelen.
Een stukje geschiedenis
Het was voor velen buiten het btw-vakgebied een vrij onbegrijpelijk oordeel dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) op 20 juni 2013 neerlegde. In zijn arrest van die datum (zaak Fuchs, nr. C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413) bepaalde het HvJ dat een natuurlijk persoon die een ‘fotovoltaïsche installatie’ (in gewoon Nederlands: zonnepanelen, omvormer en toebehoren) heeft geïnstalleerd en daarmee energie aan een derde levert (in de meeste gevallen aan de energiemaatschappij via het elektriciteitsnet), als btw-ondernemer kwalificeert. Daardoor moet die persoon btw voldoen over de geleverde energie, maar heeft hij ook recht op aftrek van voorbelasting die aan hem in rekening is gebracht ter zake van de aanschaf en installatie van de zonnepanelen.
Het Fuchs-arrest maakte nogal wat los in Nederland. Zeker vanwege de mogelijkheden binnen de toenmalige kleineondernemersregeling betekende het arrest dat particulieren de facto de zonnepanelen nagenoeg btw-vrij konden aanschaffen. Weliswaar moest btw worden voldaan over de levering van elektriciteit, maar die heffing was beperkt en na het jaar van aanschaf kon btw-afdracht – en zelfs het doen van aangiften – met behulp van de ontheffing van administratieve verplichtingen helemaal achterwege blijven. De Belastingdienst werd overspoeld met aanmeldingen van deze nieuwe ondernemers. Bovendien waren de mensen die in het verleden al zonnepanelen hadden geplaatst, door alle media-aandacht alsnog btw gaan terugvragen.
Btw teruggeven aan die laatste groep, daar wilde de fiscus in eerste instantie nog niet aan. Indachtig het vaste beleid dat aan nieuwe jurisprudentie geen terugwerkende kracht wordt toegekend, wees de Belastingdienst alle verzoeken om teruggave van btw af indien het verzoek zag op een tijdvak van voor het Fuchs arrest, en sprake was van ambtshalve beoordeling. De vraag was echter wanneer sprake was van ambtshalve beoordeling. Immers, de meeste mensen die zonnepanelen hadden laten installeren voor 20 juni 2013 waren niet uit anderen hoofde btw-ondernemer, en hadden dus ook nog geen btw-aangiften gedaan. De Belastingdienst stelde zich op het standpunt dat deze mensen aangiften hadden moeten vragen binnen de normale aangiftetermijnen die gelden. Dus als je in het eerste kwartaal 2012 zonnepanelen had laten installeren, had je aangifte over het eerste kwartaal 2012 moeten aanvragen en indienen voor eind april 2012, wanneer ook de reguliere aangiften binnen moesten zijn.
De Hoge Raad besliste echter anders. In zijn arrest van 15 december 2017 (zaak 15/05937; ECLI:NL:HR:2017:3127) volgt de Hoge Raad de zienswijze van belanghebbende[i] dat de Wet OB 1968, noch de AWR een termijn verbindt aan het moment waarop een ondernemer zich moet aanmelden bij de fiscus als hij recht heeft op teruggave van btw. In dat geval mag hij ook op een later tijdstip alsnog om uitreiking van aangiften verzoeken. De inspecteur moet hem die aangifte dan uitreiken, en een termijn stellen waarbinnen deze moet worden ingediend. Houdt de ondernemer zich aan die laatste termijn, dan is zijn teruggaveverzoek tijdig. Dit arrest betekende dat iedereen die nog geen aangifte had gedaan over het tijdvak waarin zonnepanelen waren aangeschaft, alsnog kon overgaan tot het verzoeken om uitreiking van die aangiften.
Hoewel de Belastingdienst eerst het standpunt innam dat de naheffingstermijn van vijf jaar een grens was voor uitreiking van aangiften, liet men dit al snel los. De Hoge Raad heeft die beperking immers niet aangebracht. Overigens was dit in de praktijk voor wat betreft de zonnepanelen niet zo’n enorme extra stap voor de fiscus. De meeste mensen hadden ook voor de al geïnstalleerde zonnepanelen na het Fuchs arrest wel verzoeken ingediend en haakten aan bij de procedure die leidde tot het arrest van 15 december 2017. Dus voor de meeste installaties van 2010 en later waren wel verzoeken ingediend. Voor 2010 was de markt voor zonnepanelen nog een stuk kleiner, dus dat was te overzien. Desalniettemin, wanneer je (of je klant) zonnepanelen hebt laten installeren in de periode van 1 januari 1969 (de invoering van de Wet OB 1968) tot en met heden (zie hierna over de aanpassing van de AWR met betrekking tot het verzoeken om uitreiking van aangiften), kun je nog altijd de btw terugvragen. In een zeer recente uitspraak heeft Rechtbank Zeeland-West Brabant (31 maart 2020, zaaknummer BRE19/1870; ECLI:NL:RBZWB:2019:5731) geoordeeld dat ondernemers die alleen vrijgestelde prestaties verrichten en daarom geen periodieke btw-aangiften hoeven te doen, ook nog een tijdig verzoek om teruggave over het verleden kunnen doen door alsnog om uitreiking van een aangifte te vragen op grond van artikel 6, tweede lid AWR.
Stel dat je inderdaad btw over oude tijdvakken wilt terugvragen. Hoe zit het dan met de voldoening? Een belangrijke tegemoetkoming van de staatssecretaris van Financiën is dat geen btw hoeft te worden gefactureerd aan de energiemaatschappij. Men kan volstaan met een forfaitaire jaarafdracht. Die afdracht is gebaseerd op het vermogen van de geïnstalleerde zonnepanelen. Denk eraan dat het forfait volledig moet worden toegepast, ook als de panelen pas op 31 december van een jaar worden geïnstalleerd (geen tijdsevenredige toepassing) en dat installaties met een vermogen van meer dan 10.000 Wattpiek per jaar niet onder het forfait kunnen vallen. Daar kun je iets van vinden, maar in de praktijk zal 99% van de particulieren onder die 10.000 Wattpiek blijven, en is het forfait zo laag, dat de niet-tijdsevenredige afdracht ook niet al te veel pijn doet.
Aanpassingen in wet- en regelgeving
Termijn aanvragen aangifte
Omdat de Hoge Raad in zijn arrest van 15 december 2017 oordeelde dat er een nagenoeg onbeperkte termijn is voor het alsnog aanvragen van aangiften waarop btw wordt teruggevraagd, is de tekst van artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling AWR aangepast. Daarin is per 1 januari 2019 opgenomen dat iemand die geen aangifte is uitgereikt en een teruggave van btw wenst, gehouden is om binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het recht op teruggave is ontstaan, om uitreiking van een aangifte te verzoeken. Doet men dit later, dan stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat het verzoek om teruggave via de aangifte niet-ontvankelijk is. Wel zal men het verzoek ambtshalve in behandeling nemen. Voor een recht op aftrek dat voor 1 januari 2019 is ontstaan ter zake van de aanschaf van zonnepanelen, neemt de fiscus het standpunt in dat hiervoor ook na 1 juli 2019 nog ontvankelijke teruggaveverzoeken kunnen worden gedaan als pas na die datum aangiften worden gevraagd. Effectief gaat de zesmaands-termijn dus voor het eerst verlopen op 1 juli 2020 voor teruggaven over 2019. Overigens vraag ik mij af of een beperking in termijnen kan worden geregeld in de uitvoeringsregeling. Ik zie geen delegatiebepaling in de AWR die daar een ingang voor geeft, dus kan mij voorstellen dat hierover in de toekomst nog wel eens een procedure gevoerd zal worden.
Kleineondernemersregeling
Tot 1 januari 2020 was de kleineondernemersregeling (KOR) een regeling die ondernemers (natuurlijke personen) toestond om kleine bedragen aan btw niet af te dragen. Als het saldo van de over een kalenderjaar verschuldigde btw (na aftrek van voorbelasting) niet meer bedroeg dan € 1.883, kreeg men een korting op de btw, die bij een verschuldigde btw tot en met € 1.345 betekende dat helemaal geen btw verschuldigd was. Voor ‘particuliere’ zonnepaneleneigenaren betekende dit dat in het jaar van aanschaf btw kon worden teruggevraagd, maar dat in de jaren daarna per saldo geen btw verschuldigd was. Immers, de (forfaitair) verschuldigde btw was altijd minder dan € 1.345, en ook als op basis van daadwerkelijk geleverde elektriciteit de btw wordt berekend, komt men niet snel in de buurt van dit bedrag. Deze regeling kan nog altijd worden toegepast waar het verschuldigde btw over tijdvakken van voor 1 januari 2020 betreft. En dat kan ook met terugwerkende kracht. Als bijvoorbeeld nu nog aangifte wordt gedaan voor 2010, claimt men in de 2010 aangifte de terug te vragen btw op installatie, minus de verschuldigde btw. Op de aangiften over 2011 tot en met 2019 daarna zal de verschuldigde btw altijd op grond van de vermindering KOR op nul uitkomen.
Per 1 januari 2020 is de KOR aangepast. Er is nu sprake van een omzetgerelateerde vrijstelling van omzetbelasting (ook wel OVOB genoemd). Indien een ondernemer (de regeling is niet meer beperkt tot natuurlijk personen) minder dan € 20.000 omzet per kalenderjaar heeft, kan deze een vrijstelling aanvragen. Dat moet echter wel vooraf gebeuren. De vrijstelling kan dus niet met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Omdat sprake is van een vrijstelling, heeft de ondernemer die deze regeling toepast geen recht meer op aftrek van btw. Voor een zonnepaneleneigenaar is het dus onverstandig deze regeling toe te passen in het jaar van installatie. Immers, dan wil men graag de btw over die installatie terugkrijgen. Echter, over de jaren daarna zal men wel de vrijstelling willen toepassen, zodat men geen btw meer hoeft af te dragen. Het komt er in de praktijk dan ook voor de meeste eigenaren op neer, dat ook nu aangifte wordt gedaan in het jaar van aanschaf, en dat in de jaren daarna geen btw meer verschuldigd is omdat men de vrijstelling aanvraagt voor die jaren. Er zitten echter wel een paar haken en ogen aan.
Deelname aan de nieuwe KOR geldt voor drie jaar. Binnen die periode blijft de vrijstelling van toepassing (behoudens overschrijding omzetgrens). Als dus in die periode nog een set zonnepanelen zou worden aangeschaft, kan de btw daarop niet worden teruggevraagd. Verder leidt een vrijstelling in principe tot herziening van btw op investeringsgoederen zoals zonnepanelen. Dan zou dus de eerder geclaimde btw weer (deels) moeten worden teruggevraagd. Echter, herziening als gevolg van toepassing van de KOR blijft achterwege als die herziening in een kalenderjaar niet meer bedraagt dan € 500. Voor niet-geïntegreerde panelen betekent dit dat alleen als de btw voordruk op de aanschaf van de panelen meer dan € 2.500 bedroeg, er sprake zal zijn van herziening. Dat is een bedrag dat in de praktijk niet snel wordt gehaald. Bij geïntegreerde panelen ligt dat bedrag op € 15.000 aan totaal in rekening gebrachte btw. Immers, daarvan mocht slechts een derde (€ 5.000) worden afgetrokken, en dat is dan de herzieningsbasis. Bovendien zijn geïntegreerde panelen in principe onroerend. Voor onroerende zaken geldt dat de herzieningsperiode negen jaar na het jaar van ingebruikneming is. Bij roerende panelen is dat slechts vier jaar na het jaar van ingebruikneming.
Btw-aftrek bij nieuwbouw
Een nog niet beslist strijdpunt is de vraag of bij nieuwbouw van een woning waar zonnepanelen op worden geplaatst, ook recht bestaat op aftrek van (een deel van) de btw op de bouw van de woning. Het bevestigende antwoord op die vraag is geschoeid op het standpunt dat de woning, of in ieder geval het dak ervan, noodzakelijk is voor het kunnen installeren van de zonnepanelen. De woning heeft in die redenering dus een ondersteunende functie ten opzichte van de zonnepanelen en derhalve zou een btw-aftrekrecht zich ook over de nieuwbouw uitstrekken. De Belastingdienst deelt dit standpunt niet, en stelt dat de woning op zichzelf een functie heeft als privéwoonruimte, en dat de omstandigheid dat de zonnepanelen op het dak worden geplaatst zo bijkomstig is, dat dit tot geen enkele btw-aftrek zou mogen leiden. Er is in de visie van de Belastingdienst geen direct verband tussen nieuwbouw en de levering van elektriciteit aan het net.
Rechters hebben verschillend geoordeeld. In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2018 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387), lezen de aanhangers van het recht op aftrek van btw dat zij gelijk krijgen. In die zaak is geoordeeld dat een ondernemer met een kantoor aan huis en zonnepanelen op het dak de btw op de nieuwbouw kon terugkrijgen en dan over het privé gebruik btw moet afdragen. Toen de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris verwierp (arrest van 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1438), werd (en wordt) dit door de voorstanders van aftrek aangehaald als ijkpunt. Echter, de Hoge Raad heeft de zaak afgedaan met toepassing van artikel 81 RO en dus zijn oordeel niet gemotiveerd. Tegenstanders (de fiscus met name) wijzen ook op het feit dat het hier niet ging om de principale vraag of recht bestaat op aftrek vanwege de zonnepanelen, maar dat het hier ging om een onder de wetgeving van voor 2011 verkregen volledige aftrek (door volledig toerekenen aan het btw-ondernemersvermogen van een deels in de onderneming gebruikte onroerende zaak). Die tegenstanders lijken van hetzelfde Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gelijk te krijgen. In de uitspraak van 7 mei 2019, (ECLI:NL:GHARL:2019:3986), wijst het Hof expliciet op dit verschil (r.o. 4.1), en volgt dan het standpunt van de fiscus dat er geen direct causaal verband is tussen woning en zonnepanelen dat aftrek van btw op (een deel van) de kosten van de nieuwbouw rechtvaardigt. Een oordeel dat het hof recent ook weer heeft herhaald (7 april 2020; ECLI:NL:GHARL:2020:2676).
Volledige duidelijkheid hebben we op dit punt dus nog altijd niet. Het wachten is op een definitief oordeel van de Hoge Raad in deze. Het beleid van de Belastingdienst is ondertussen wel helder. Men accepteert geen enkele btw-aftrek op de nieuwbouw. Alleen de btw op de zonnepanelen komt voor aftrek in aanmerking. Niet-ontvankelijke bezwaren voor btw-aftrek op nieuwbouw worden ambtshalve afgewezen. Wel ontvankelijke bezwaren worden eveneens afgewezen en niet aangehouden. Indien men btw-aftrek op nieuwbouw wenst te claimen, zal men dus zelf moeten procederen.
Conclusie
De btw-aftrek op zonnepanelen staat nog altijd als een huis, en leidt tot een lagere investering en kortere terugverdientijd. De aanpassingen aan de wet- en regelgeving brengen wel met zich mee dat beter op de termijnen moet worden gelet, maar de Belastingdienst zal ambtshalve de teruggave ook verlenen als men te laat is, zolang het maar binnen de vijfjaarstermijn is. Voor panelen geïnstalleerd in tijdvakken voor 1 januari 2019, is er geen termijn voor het nog tijdig indienen van het verzoek, als men nog geen aangifte btw uitgereikt heeft gekregen over het tijdvak van teruggave.
De nieuwe KOR lijkt in de meeste gevallen geen praktische invloed te hebben op de hoogte van de aftrek. Alleen bij zeer dure installaties zou wellicht langer aangifte van het forfait moeten worden gedaan om herziening te voorkomen.
Voor nieuwbouw geldt dat de fiscus aftrek van voorbelasting niet accepteert, maar dat de Hoge Raad nog geen definitief oordeel heeft geveld
[i] Die procederende belanghebbende was ik zelf. Hoewel het usance is om niet over een eigen zaak te schrijven, is dit een intussen al 2,5 jaar oud arrest en kan mijn bijdrage niet worden geschreven zonder dit belangrijke oordeel mee te nemen.
Rick Franke
Mr. Rick Franke LL.M. RB is oprichter en eigenaar van Franke BTW Specialisten